Poem by Hannie Rouweler
Gold from stone
Out of abundance just a little bit
is preserved
everywhere, in genes, blood, vocabulary
the gold digger
who carves from stone the sparse and the precious,
sweat drops on his face,
then suddenly a smile appears
all the crushed gone to dust
doesn’t yet show a possible treasure,
the sieve full of finely ground stone and sand
with speckles of gold on the bottom.
This is how we sift the days that are behind us
and let depths fill with water
like an abandoned and exhausted mine,
a hole in the ground:
the mud flows leave traces
in brilliance and shine of remnants
recorded in time. The personal handwriting
of memories, images that never disappeared.
Goud uit steen
Uit overvloed het weinige
dat bewaard blijft
overal, in genen, bloed, woordenschat
de goudgraver
die uit steen het spaarzame waardevolle hakt
zweetdruppels op zijn gezicht,
dan verschijnt plots een glimlach
het vermorzelde tot stof vergaan
laat nog niets zien van een mogelijke schat,
de zeef vol fijngemalen steen en zand
met op de bodem spikkels goud.
Zo zeven we de dagen die achter ons liggen
en laten dieptes volstromen met water
zoals een achtergelaten en uitgeputte mijn,
een gat in de grond:
de modderstromen laten sporen na
in schittering en glans van overblijfselen
vastgelegd in tijd. Het persoonlijke handschrift
van herinneringen, van nooit verdwenen beelden.